22 april 2017

Fractie stelt vragen over GOUDasfalt

De fractie van de SGP Gouda heeft de onderstaande critische vragen gesteld aan het college over het GOUDasfalt project.

Artikel 38 vragen GOUDasfalt

  1. De Motie van CU (11 maart 2015) verzoekt het College o.a.: “Aan de raad een business case voor te leggen binnen 12 maanden na aankoop, waarbij het streven is om binnen een termijn van 4 jaar na aankoop een break-even niveau te bereiken”. Is het College bereid deze motie uit te voeren, zodat de Raad in staat is te beoordelen of er een sluitende business case is?
  2. Hoe rijmt het College het voornemen om het Koudasfaltterrein te verkopen nog vóór er gesproken is over de business case met eerdere verklaringen van het College? Zie bijvoorbeeld de memo van 31 aug 2015: “In de samenwerkingsovereenkomst is o.a. een evaluatiemoment na één jaar met het doel een go/no go moment op basis van de criteria “financieel haalbaar“ en “ruimtelijk inpasbaar”. Daarbij moet er zicht op zijn, dat na drie jaar een sluitende business case is te realiseren. In de concept-samenwerkingsovereenkomst nemen we op, op welke wijze dit door GOUDasfalt moet worden aangetoond (documenten). Bij een no-go zal het ontwikkelrecht van GOUDasfalt worden beëindigd en zal een traject gestart worden om de kavel aan een marktpartij te verkopen.”
  3. Hoe kan het College bij een “no-go” het ontwikkelrecht van GOUDasfalt beëindigen als de grond al verkocht is aan GOUDasfalt?
  4. Heeft het College al signalen gekregen dat GOUDasfalt in juli 2017 geen sluitende business case kan overleggen? Hangt dat alleen af van de zekerheid over de aankoopprijs van de grond?
  5. Waarom zou GOUDasfalt geen business case kunnen overleggen zonder de zekerheid over de aankoopprijs van de grond? In elke business case zitten toch onzekerheden?
  6. Is er nog sprake van een zakelijke deal als alle financiële risico’s en vervuilingsrisico’s bij de gemeente blijven en GOUDasfalt de zekerheid krijgt over de goedkope aankoopprijs? Zo niet, loopt de gemeente Gouda daarmee niet onnodige risico’s?
  7. Is het College bereid de koopovereenkomst (inclusief de suppletiebepaling voor doorverkoop en de optievergoeding) ter besluitvorming voor te leggen aan de Raad vóórdat de koop wordt gesloten.